|
Judoschool Herman Boersma |
|
Over
judo en ons hermanboersma@hotmail.com |
||
Terug naar de |
De
erfenis van de Samurai’s Judo komt uit het Jujitsu. Dat is een krijgskunst. Jujitsu
betekent: de kunst van het meegaan om te overwinnen (de tak van de eik breekt
in de storm maar de bamboestengel buigt mee en richt zich na de storm weer
op). Door deze kunst te beoefenen kan men grotere en sterkere tegenstanders
verslaan door gebruik te maken van hun kracht en hun beweging. De Samurai’s
(militairen) waren in het vroegere Japan vrijwel de enige beoefenaren van
deze kunst. Er waren verschillende scholen waar het Jujitsu
werd onderwezen. Elke school had zijn specialiteiten. Dat waren geheime
technieken die alleen bekend waren bij de leden van die school. Het einde van de Samurai’s In 1868 was het voorbij met
de Samurai’s. Voor het eerst sinds honderden jaren
kwam de handel met het westen weer opgang. Dat betekende het einde van de Samurai’s en dus óók van de Shogoen
(de hoogste militaire machthebber). Japan werd een land waarin de macht van
de handel sterker was geworden dan de militaire macht. De Samurai’s
mochten hun beroep niet meer uitoefenen. Daardoor hadden de Jujitsu-scholen bijna geen leden meer. Sommige Samurai’s gingen Jujitsules
geven aan burgers om aan de kost te komen maar dat waren lang niet altijd
goede leraren. Jujitsu begon haar glans te
verliezen. Enkele jaren later (in
1876) ging de 16 jarige Jigoro Kano het oude Jujitsu beoefenen. Hij kon bijna geen goede leraar
vinden. Het werd de oude Hachinosuke Fukuda. Jigoro Kano raakte in
de ban de filosofie van het Jujitsu. Het gebruik
maken van de lichamelijke kracht van de tegenstander door mee te geven
fascineerde hem (Jigoro Kano was klein en
lichamelijk niet sterk). Hij vond het jammer dat het
Jujitsu verloren dreigde te gaan en ging het Jujitsu moderniseren. Jujitsu
moest een andere functie krijgen. In plaats van een vechtkunst voor Samurai’s moest het iets worden waar iedereen in het
dagelijkse leven iets aan heeft. Jigoro Kano had
grote idealen. Hij wilde de wereld verbeteren. In 1882 begon hij zijn plan
uit te voeren. Hij studeerde aan de universiteit van Tokio. Hij kreeg
toestemming om in een klein zaaltje van de universiteit zijn Jujitsu te gaan beoefenen met enkele medestudenten. Hij
verving de naam Jujitsu door Judo. Judo betekent
het meegeven of meebuigen als levensstijl. Hij nam heel veel over uit
het Jujjitsu. Verder bedacht hij spelregens
waardoor het principe van het meegeven met de beweging getest kon worden.
Vóór en na een Judopartij moest men een buiging maken om de tegenstander te
laten zien dat je respect voor hem hebt. Winnen of verliezen mocht geen rol
spelen tijdens een oefenpartij. Het ging erom dat je de energie van jezelf en
die van de tegenstander in elkaars voordeel gebruikt. Jigoro Kano hoopte dat Judo zou
helpen om in harmonie te leven met de medemens ongeacht ras, geloof, sekse,
rang enzovoort. Hij vond dat Judo niet alleen beperkt moest blijven tot Japan
maar dat het verbreid moest worden over de hele wereld. Enkele maanden na het
sterfjaar van Jigoro Kano (1938) begon mijn vader
aan het Jujitsu. Hij was toen 16 jaar, even oud als
Jigoro Kano toen híj begon. is in 1939 op 16 jarige
leeftijd begonnen met het Jujitsu. Zijn twee jaar
oudere vriend Jan Dijkstra beoefende het Jujitsu en
hij moet tegen mijn pa iets gezegd hebben in de trant van: ‘Willem, ik doe
tegenwoordig iets nieuws, het heet Jujitsu en het
komt uit Japan, je leert hoe je sterkere en grotere tegenstanders kunt
verslaan. Je traint lichaam en geest. Je moet is meekomen man.’ En zo is het
gegaan. Mijn vader raakte gefascineerd door dat mysterieuze Jujitsu en Judo. Hij heeft het 66 jaar lang beoefend en
uitgedragen. Na de oorlog pakte mijn vader de Jujitsulessen
weer op. Hij wilde Jujitsu-en Judoleraar worden.
Hij ging daarvoor naar Amsterdam en kreeg les van Ge Koning in een zaaltje
aan de Hobbemakade onder het Zuiderbad. De leraar
in Amersfoort van der Hee hield ermee op en vroeg mijn vader of hij het wilde
overnemen. Mijn vader zei ja en is in 1946 een sportschool begonnen onder de
naam ASWB (Amersfoortse Sportschool W. Boersma). Er
waren in het begin heel weinig leden en er was dus ook weinig geld. Mijn
moeder naaide de Jujitsu en Judopakken in het begin
zelf. Anton Geesink Veel later werd mijn vader
trainer van de Nederlandse judoploeg met onder andere Anton Geesink. Die ging
in 1961 meedoen aan de wereldkampioenschappen in Parijs. Mijn vader was toen
verzorger van de ploeg. Anton Geesink versloeg in de voorronden de Japanner Akio Kaminaga. Voor de finale
moest mijn vader proberen zijn spieren los te kneden. Zijn tegenstander was
eveneens een Japanner: Koji Sone.
Mijn vader zei: ‘Het lijkt wel alsof je geen stress hebt Anton!
Antwoord: ‘Willem, ik heb Kaminaga verslagen, je
denkt toch zeker niet dat ik voor die Soné wél op
mijn rug ga liggen?’ En dat deed hij ook niet. Voorheen waren het altijd
Japanners geweest die de wereldtitels wonnen. Anton Geesink schreef toen
geschiedenis met zijn overwinning op Soné. Door de wereldtitel van
Anton Geesink kreeg judo in Nederland een geweldige impuls. Vooral bij de
jeugd. Ook de Amersfoortse sportschool kreeg veel
judoka’s. Dat was de tijd dat mijn broers en ik opgroeiden en wij deden volop
mee. Judoka Jujitsu is mijn vader altijd
blijven doen. Samen met collega Mario der Edel heeft hij een boek geschreven:
Jujitsu-do. Het E-bo-no-kata
(een reeks technieken) wordt in verschillende landen van Europa, waaronder Nederland,
gebruikt als exameneis voor de zwarte band. Mijn vader is negende Dan Jujitsu geworden. Hij was de hoogstgegradueerde
Jujitsuka in Europa maar tegen mij heeft hij
gezegd: ‘in mijn hart ben ik een Judoka.’ Judoschool
Herman Boersma terug naar boven Op 16 augustus 1981 is
Judoschool Herman Boersma begonnen, onze Judoschool dus. Dat ging heel
moeilijk. Als je Judoleraar wil worden moet je niet denken dat je ervan kunt
leven. Je kunt het wel naast je gewone werk doen zoals Albert Wanner. Je kunt
ook een baan nemen bij een sportschool. Daar moet je méér dingen doen dan
alleen Judo. Fitnes geven, koffie inschenken,
schoonmaken enz. Eigen baas Dat ging zo: Ik wilde
altijd al graag eigen baas zijn. Op woensdag 18 juli 1981 kwam ik op het
strand van Zandvoort mijn broer Huib tegen. Hij had daar een strandhuisje en
ik ging er even langs. Ik was toen 27 jaar. Een paar weken daarvoor moest ik
stoppen met een studie aan de kunstacademie want de examencommissie vond mij
niet goed genoeg om door te mogen gaan. Het was mooi weer. Het uitzicht op de
zee was vredig. Maar het uitzicht op mijn ziel was een zwart gat. Mijn ideeën
over een toekomst in de kunst lagen aan duigen. Ik vroeg mijn broer Huib (die
de sportschool van mijn vader heeft overgenomen) of hij ideeën had. Hij zei:
‘Rob van der Knaap gaat stoppen met de Judolessen in Scherpenzeel, misschien
is het wat voor jou?’ Judo was altijd al belangrijk geweest in mijn leven
maar mijn vader was nogal bekend in het Jujitsu en
Judo en ik voelde er niks voor om altijd in zijn schaduw te blijven. Maar
eigenlijk wilde ik wel iets met Judo en nu had ik een kans. Dus zei ik ja.
Toen ik dat besluit had genomen ging alles heel snel: Eigen huis Mijn vader zei me dat er in
Culemborg een Judoleraar gevraagd werd omdat Joop Mackaay
ermee stopte. Dat was Judovereniging Anton Geesink. Ik ging dus lessen geven
in Culemborg. De Doornse afdeling van Sportschool Boersma (waar ik toen al
lessen gaf) kon ik overnemen. Verder begon ik zelf met een Judoafdeling in
Schothorst met 6 leden op donderdagen maar dat werden er al snel meer. Een
week daarna kwamen er problemen. Ik zat op kamers bij iemand die liet weten
dat hij het huis ging verkopen. Ik had geen huurcontract. Ik heb toen min of
meer noodgedwongen een huis gekocht. Mijn ouders stonden borg want ik had
geen geld en de bank gaf mij alléén een lening als mijn ouders borg stonden.
En zo is het gegaan. In twee maanden tijd was ik van student ondernemer
geworden met een eigen huis. Dat gebeurde allemaal vlak na de zomervakantie
van 1981. Keihard werken Alles kwam
tegelijk, er moest veel aan het huis gebeuren. Ik had geld nodig. Diek Roskam
(een vriend van mijn broer en ouders) adviseerde me om kamers te gaan
verhuren. Ik zei hem dat ik dat niet wilde omdat ik graag een plek voor
mezelf had. Hij zei toen woorden die ik nog steeds niet vergeten ben: ‘maar
Herman, je kunt ook de hele wereld zien als een plek voor jezelf.’ Hij
had gelijk. Ik ging verhuren. Dat gaf wat inkomsten maar het was keihard
werken: lekkage verhelpen, riolering ontstoppen, muren stukadoren want op de
muren zat schimmel vanwege het vocht wat erin zat (het huis was eerlijk
gezegd niet meer dan een krot). En verder moest ik natuurlijk Judolessen
geven en de administratie doen. Nu, ongeveer 30 jaar later,
zijn de afdelingen Schothorst en Scherpenzeel niet meer van Judoschool Herman
Boersma. Mijn ex-leerlingen Erwin Midden, Mieneke van Bruggen en Dick Jansen
hebben die overgenomen. In de les vind ik een goede
sfeer belangrijk zonder venijn. Aan het einde van de les laat ik vaak de
volgende groep even meedoen. Dat is chaotisch en het gaat soms ruig. Dat vind
ik machtig mooi. Maar het allermooiste vind ik de Judopartijen, vooral als je
niets anders hoort dan het verplaatsen voeten, en af en toe een harde dreun.
Dat was toen zo en dat is nu zo. Als je me nu vraagt hoe het is om in de
schaduw van mijn vader te staan zeg ik: ‘cool.’ |